LXI.
Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór de uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.
Gij kwaamt, en 'k wist -- gij zijt weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korte waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:
Zo als een vogel in de stille nacht
Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,
Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.
Willem Kloos(Amsterdam, 6 mei 1859 – Den Haag, 31 maart 1938)
uit 'Verzen' (1894 - definitieve tekst 1948)
www.literatuurgeschiedenis.org/willem-kloos
.