.
Een eiland in mijn hoofd
I.
Ik woon weer op een eiland in mijn hoofd.
Het is er grijs, ik woon er helemaal verlaten
en lig er dof maar aangenaam verdoofd.
Ik hoor er alsmaar vreemde stemmen praten
ze lispelen, ze roepen soms, ze spreken
tot een bittere verbeelding, ze tergen
maar ze troosten ook meteen, ze verbleken
bij wat ik hier aan angsten moet verbergen
ze volgen mij – een schaduw op de weg
sluipt donkergrijs voorbij – ik zie ze nooit
ik weet alleen dat ze er zijn, ze luisteren
naar alles wat ik luidop denkend zeg.
Ik hoor hen onheilspellend fluisteren:
een eilandje van ijs dat straks ontdooit!
II.
Ik woon hier op een eilandje van ijs
dat langzaam aan ontdooit, alleen maar
donker water rondom mij. Het grijs
wordt alsmaar grijzer, met elke baar
zie ik het eiland langzaam slinken
ik heb geen boot, ook niets dat drijven kan.
Ik weet dat ik hier zal verdrinken
dat voelt vertrouwd. Ik adem, ik verman
ik zit met rechte rug en ik verlang
de voeten badend in het water
ik voel het smelten en verzinken.
Het is mijn grote warme samenhang
ik zie hoe hij het tracht te linken.
Hij voelt vertrouwd, de psychiater.
III.
Het voelt vertrouwd, ik adem, ik verman
zijn handen hier verkennen mij al jaren
hij zoekt – terwijl ik al mijn spieren span –
in mij, hoe diep hij gaan kan in ontwaren.
Hij weet hoe hij mij keren moet en draaien
ik weet hoe ik verbijten moet, ik hoor
zijn stem. Hij hijgt en kreunt tijdens het naaien
en stelt ook altijd vragen tussendoor
of ik me goed, zo niet, reeds beter voel
of ik in mij zijn vlees ontwaar en heel
bezorgd of ik er ook zo van geniet.
Hij kijkt nooit echt naar mij van op zijn stoel.
Hij zegt dat hij mij zijn vertrouwen biedt
en dat ik hier met hem een eiland deel.
IV.
Wij delen mijn eiland, een vol uur lang
dan laat hij mij alleen, ik deel hem met
de andere patiënten. In de gang
hoor ik zijn stappen nog van op mijn bed.
Ik weet dat hij daar net hetzelfde zegt
of doet, toch af en toe, het is een eer
die echt niet iedereen verdient. Hij legt
de zaken heel mooi uit en ik probeer
daarin wat mee te gaan, maar niet te veel.
Het is wat zoeken naar een evenwicht
te lief, maar ook te slecht, betekent blijven.
Ik kijk ook niet naar hem als ik mij deel
ik hoop dat als hij hijgend op mij ligt
hij straks het formulier zal onderschrijven.
V.
De deur valt in een zwaarder slot … Ik zei
hem dat ik alles klaarder zie en dat ze zwijgen
in dat hoofd van mij. Toch geloofde hij
het niet. Ik geef het toe, ik mocht niet dreigen
ik had hem niet uit woede mogen slaan.
Ik had … (zo denk ik in de duisternis
ik had …). Het had zo anders kunnen gaan …
ik had … (omdat er hier alleen maar denken is).
Ik denk nu zo al dagen lang en praat
ook luidkeels met mezelf. Ik hoor toch weer
de stemmen, schreeuw het uit en word verdoofd
… ik voel de spieren weer verzachten. Ik laat
de laatste afkeer los … Ik voel geen angst meer,
ik woon weer op een eiland in mijn hoofd.
© bert deben
Antwerpen, dinsdag 31 mei 2011.
Met de sonnettencyclus 'Een Eiland in mijn Hoofd' werd ik genomineerd voor de Hofvijver Poëzieprijs, een nieuwe Haagse literaire prijs, die voor het eerst werd uitgereikt op zaterdag 10 september 2011 in het Haags Historisch Museum aan de Hofvijver (foto)
De 1ste prijs ging naar de Amsterdamse dichter Maurice Levano voor zijn naamloze cyclus van 6 gedichten die men, samen met de andere genomineerde gedichten, kan lezen op
Genomineerden Hofvijverpoezieprijs Het volledige juryrapport kan men vinden op onderstaande link :
uit het juryrapport over mijn cyclus:
“Bert Deben: Een eiland in mijn hoofd
In een goed afgeronde cyclus met een verhaalstructuur die de lezer meeneemt met de ik-figuur schetst Deben een innerlijke strijd.
Een strakke vorm van telkens drie vierregelige strofen en een tweeregelige strofe moet de ik-figuur helpen zich te handhaven in de therapie, waarin de ik-figuur eerder verder van zichzelf verwijderd raakt dan dat die hem 'geneest'. Zo lang alles ingeperkt is in regels en procedures, is er vertrouwen en hoop op beterschap of iets wat daarop lijkt. Dat dit een illusie is, blijkt uit het laatste gedicht waarin de chaos toeslaat.
Het laatste gedicht komt losser over dan de vier daaraan voorafgaand en dat klopt ook met de inhoud: de "ik" redt het niet meer, raakt, nee, is in verwarring, en belandt ongewild weer in dat eiland in zijn hoofd. Alle therapie, alle vragen hebben niets geholpen.”