dinsdag 23 februari 1999

De Kikker en de Koning, een sprookje over onbeantwoorde liefde en een kus



De Kikker en de Koning 
   
Er zat, met hele grote kaken
een kikker gans de tijd te kwaken:
“Zoen mij, zoen mij, wees niet bang !”
zo kwaakte hij zijn klaaggezang
al dagen- en al nachtenlang
zonder ophouden of staken .
 
En bleef men kijken naar de kikker
dan maakte hij zichzelf nog dikker
en riep naar al wie naar hem wees
“Zoen mij, zoen mij, heb geen vrees !”
maar hoe hij kwaakte ook of gilde
er was niemand die hem zoenen wilde …
 
Men haalde er zelfs de koning bij
de kikker pompte fier en blij
zijn kaken als pompoenen dik :
“Zoen mij, zoen mij, heb geen schrik !”
 
De koning luisterde een ogenblik
maar lachte schuddend toen hij zei :
“Jij lijkt mij wel de volle maan,
ik zoen jou niet, geen denken aan !”
de koning met gevolg ging heen
de kikker bleef nu gans alleen …
 
Hij kon geen mens of dier bekoren
hij mocht de mens zelfs niet meer storen
dus bouwde men na lange duur
rond hem, een hele dikke muur
nog hoger dan een kerktoren
maar zonder vensters, zonder deur
hieruit ontsnapte zacht gezeur :  
“Zoen mij, zoen mij, heb geen angst,
ikzelf ben ’t eenzaamst nog en ’t bangst …”
 
In de hoop, dat men hem toch zou horen
blies hij zich op als nooit tevoren
zijn kaken als een luchtballon
en groter nog, zelfs als de zon
en toen klonk over berg en dal :

“ZOEN MIJ, ZOEN MIJ !”  

en dan :

“KNAL !”  

waarna de mensen heel geschrokken
met z’n allen naar de toren trokken.
 
Er werd gehuild, er werd gerouwd
de toren die men had gebouwd
werd steen per steen weer neergehaald
de koning, die hem had betaald
brak mee de boel af tot de grond
’t was trouwens hij ook die hem vond :
de kikker, liggend tussen ’t puin
zijn hoofdje slap, een beetje schuin.
 
De koning zoende hem terstond !
toen opende de kikker weer zijn mond
en riep met dikke kaken fel :

“Zeg poetste jij jouw tanden wel !?!”
 
   
© bert deben
Turnhout, 23 februari 1999, voor Dana.
 
.