Mijn dag heb ik verdroomd; zoo doe ik met mijn leven.
De vogels zongen luid hun Julimorgen-zangen,
Mijn eigen hart zong mee, vol weemoed en verlangen.
Ik heb geluisterd — en mijn blad is wit gebleven.
Wel heb ik in mijn ziel de klanken opgevangen,
Nog zie ik op het, gras de zonnestralen zweven,
Nog hoor ik melodie, — maar ’k heb geen woord geschreven.
Ik laat, mijn droeve harp aan ’t wilgenloover hangen.
O vogels, zingt alleen! uw stem houdt mij gekluisterd.
Vervult met uw gekweel de frissche, groene twijgen.
Mijn oor is onvermoeid, doch laat mijn lippen zwijgen!
’k Wil spreken — door een traan voel ik mijn oog verduisterd.
En ware ’t nu niet wreed een lied van mij te vergen?
Laat mij in ’t fulpen (*) mos mijn aangezicht verbergen!
Hélène Swarth
(25 okt. 1859 - 20 juni 1941)
uit: Eenzame bloemen (1885)
(*) fulpen = als van fluweel
https://www.dbnl.org/Hélène.Swarth
portret Hélène Swarth door Rosa Spanjaard
.