vrijdag 16 juli 2021

Over het muurtje - Erik De Velder

.

Erik De Velder (Londerzeel, 1970) genoot een opleiding aan de KU Leuven en was jarenlang trainer Nederlands voor anderstaligen, in zijn vrije tijd was hij een verwoed sporter. Begin mei 2007 veranderde een zwaar auto-ongeluk zijn leven voorgoed en volgde een revalidatieproces dat nog steeds gaande is. Als ervaringsdeskundige rolstoelgebruiker engageert Erik De Velder zich o.a. voor comfortabelere openbare ruimtes en toegankelijker openbaar vervoer. 

‘Met een rolstoel door Brussel', een reportage met Erik De Velder over de mobiliteit in Brussel  kan men lezen via: https://www.bruzz.be/mobiliteit/met-een-rolstoel-door-brussel-2018-02-08

Het gedicht ‘Over het muurtje’ van Erik De Velder komt uit de bundel ‘Ontdooid, onbeperkte poëzie’, in 2014 uitgegeven i.o.v. het VFG (Socioculturele vereniging die ijvert voor keuzevrijheid en zelfbeschikking van personen met een handicap). De bundel, geschreven door of voor mensen met een beperking, bevat gedichten die aanklagen, ontroeren, in perspectief plaatsen en inzicht brengen. Erik De Velder greep met dit gedicht de kans om met weinig woorden een lang verhaal samen te vatten.

Bij het project ‘Ontdooid, onbeperkte poëzie’ hoort ook een gedichtententoonstelling die je nog steeds uit kan lenen via het VGF. Alle info hierover vind je via de link: https://www.vfg.be/te-leen-gedichtententoonstelling-ontdooid 

zondag 11 juli 2021

Boomen - Guido Gezelle

.

 
  B O O M E N
 
    Hoe eigen zijn de boomen al,
    van dracht en groeibaarheid:
de hulst en bloot zijn' takken nooit,
hoe fel de buien berschen;
     de beukenboom zijn' handen naar
     den hemel openspreidt;
en, slaande, schijnt de berkenroe
den wilden wind te derschen!
 
    Op wacht, en achter 't water, staan,
    gekroond met immer versch
gewaai, de dikke koppen van
de ontaarde wilgenstompen;
     en de elzenhouten stammen zie 'k,
     verzopen onder 't gers
der natte zompe, allengerhand
ze leêg- en droogepompen.
 
    Den eekenboom bewondere ik,
    die, wortelvast, alleen,
in 't slaghout, en van krachten en
van schoonheid heel gebleven,
     de keizer schijnt, het opperhoofd,
     de herder, algemeen,
der machtelooze rijzels, die
beneên zijn' grootheid beven.
 
    Het schaduwvolle lindenloof
    te geren schouwe ik aan,
van geur onovertroffen, als 't
aan 't bloeien is; en 't ronken
     der bezigzijnde bietjes, op
     de blommen en de blaân,
is zoete, alsof er harpen langs
de lindenlanen klonken.
 
    Die de eerste, die de laatste zijt,
    in 't warme, in 't koude jaar,
hoogstammig, hooggespilde, hoog-
getopte abeelen, binnen
     uw' alderhoogsten gaffel zit
     het schilde vogelpaar
dat schetterbekt, zijn luchtgebouw
zorgvuldiglijk te ontginnen.
 
    En, verre en na, gedoken in
    den essche, en in den iep;
in doorenhagen, dennenhout,
in olmen, in platanen;
     in appel-, pere- en kriekelaar,
     zoo roert er een gepiep
van vogels, die voor vogels, hun'
oorije, de wegen banen.
 
    Terwijl, geschoten hemelwaards,
    als uit nen boge, snel,
den espenboom ik striemen zie
van verre; en teeken geven
     dat hier, in onze lucht en in
     de veie gronden fel,
van 't vogelvolle Vlanderland,
nog boomen staan, die leven.
 

Guido Gezelle (Brugge, 1 mei 1830 – 27 november 1899)
Uit 'Rijmsnoer' (Schrikkelmaand)

 

website rond Guido Gezelle:
wikipedia Guido Gezelle:
een bloemlezing van gedichten van Gezelle: